De videotheek was de fysieke voorganger van ‘on-demand
films’, een walhalla van honderden videobanden, netjes gesorteerd op basis van
genre. Als beginnende tiener verslond ik eind jaren ’80 de films van Murphy,
Schwarzenegger, Seagal, Stallone en Van Damme. Toen al kon ik het niet laten om
even naar die hoek, helemaal rechts achterin, te sloffen om me te vergapen aan
twee genres waarvoor ik nog als te jong werd beschouwd. ‘Erotiek’ kon me
gestolen worden, ook al omdat één korte blik al voldoende was om te zien dat de
covers van die banden er allemaal hetzelfde uitzagen. Voor mij ging het puur om
de horrorfilms en ik volgde precies de wetenschap die de videomarkt gebruikte
om hun films aan de man te brengen: aansprekende, waanzinnige titels en gruwelijke
foto’s.
Dat ik mijn zinnen al vrij snel had gezet op “Friday the13th” had te maken met het feit dat er zoveel videobanden met deze titel waren, dat je oog er wel op moest vallen. Het feit dat er zelfs al een zevende deel van deze horrorfranchise in de schappen lag, deed mij concluderen dat het hier ging en om een succesvolle en vermakelijke serie horrorfilms. Toen ik in 1990 eindelijk de leeftijd bereikte waarop ik dit soort films mocht huren, lag er sinds kort zelfs een 8e deel in de schappen: “Friday the 13th Part VIII: Jason Takes Manhattan”. Daar is de spreekwoordelijke ellende dus mee begonnen. Voor een 16-jarige beginneling was dat geen slechte introductie - ook critici vonden deze episode beter dan haar voorgangers, al wil dat niet veel zeggen – en dus stelde ik mijzelf ten doel om de gehele serie in omgekeerde chronologische volgorde af te kijken. Aldus geschiedde, ondanks het feit dat mijn gebrek aan filmervaring mij er niet van weerhield vast te stellen dat de serie niet uitblonk in creativiteit of kwaliteit. Ik kan dan ook niet zeggen dat ik er wakker van lag dat de allereerste “Friday the 13th” helemaal niet te huur was. Toch knaagde het aan me dat ik maar 7 van de 8 films had gezien, dus ik slaakte toch wel een bescheiden zucht van verlichting toen ik ergens midden jaren ’90 – toen ik ook al deel 9 uit de franchise had aanschouwd – op een zeer late vrijdagavond mijn VHS-videorecorder kon gebruiken om dat illustere origineel aan mijn inmiddels veel meer kritische oog voor te leggen. Zowaar, tot mijn grote verrassing vond ik het een prima horrorfilm. Sterker nog: ik vond het één van de beste horrorfilms die ik had gezien!
Eind 2008 verscheen een DVD-box met die eerste 8 films voor
een schappelijke prijs en dat was het moment om de hele serie nog eens tot mij
te nemen. Inmiddels was ik een ware filmfanaat geworden en durfde ik mij een
bescheiden horror-connaisseur te noemen. Ik bekeek films toen al met een meer
analytische blik waardoor ik niet alleen kon vaststellen wat het effect van een
scène was, maar ook hoe dat effect tot stand is gekomen. Daaraan meet je immers
het vakmensschap van de filmmakers. Bovendien beschikte ik over “Robert Hofmans Speelfilmencyclopedie” (6e editie) en de meeste recente editie van
“Leonard Maltin’s Movie Guide”, die de Friday the 13th-franchise grotendeels neersabelden.
Had ik er naast gezeten? Er was maar één manier om dat te ontdekken. Afgelopen weekend besloot ik alle 8 films voor de derde keer te kijken en kwam tot
dezelfde conclusie van toen: deel 1 is een meesterwerk, deel 2 een waardeloze kopie;
deel 3 heeft één briljant 3D-effect maar is verder net zo slecht als deel 4;
deel 5 is OK, maar niet meer dan voldoende; deel 6 zet (opnieuw) een dalende
lijn in die resulteert in het erbarmelijke deel 7 en deel 8 is een aardige,
maar onevenwichtige (voorlopige) afsluiting van de serie. Deel 1 steekt er mijn
inziens bovenuit. Dat moet ik uitleggen, om onze minister-president maar eens
te citeren.
De drijvende kracht achter “Friday the 13th” was
producer/regisseur Sean S. Cunningham (links op de foto), die begin jaren ’70 de producer was van
één van de meeste controversiële horrorfilms aller tijden: het door Wes Craven
geschreven en geregisseerde “The Last House on the Left”. Deze gewelddadige wraakfilm,
losjes gebaseerd op Ingmar Bergmans “The Virgin Spring” uit 1960, werd verguisd
door de critici vanwege de combinatie van geweld, vernedering en sadisme. De
negatieve publiciteit rondom “The Last House On The Left” lokte echter een
groot publiek naar de bioscopen waardoor deze voor $90.000,--gemaakte film zo’n
$3.200.000,-- opleverde. Het was een wijze les voor de producer die hem opnieuw
van pas zouden komen in zijn voorbereiding op zijn volgende grote kassucces. Cunningham heeft nooit onder stoelen of banken geschoven dat
het onverwachte succes van “Halloween” de reden was om terug te keren naar het
horrorgenre. Hij bedacht de titel “Friday the 13th” en maakte een teaser
trailer die bestond uit een combinatie van die titel en brekend glas. Dat bleek
voldoende om het benodigde budget bij elkaar te krijgen, aldus Cunningham in “The Making Of”. De volgende stap was het schrijven van een verhaal en een
bijbehorend scenario, een taak voor de onervaren Victor Miller (rechts op de foto). In "The Making
Of" geeft Miller aan dat hij maar één film heeft bekeken ter
voorbereiding: “Halloween”. Je kunt het
de critici van destijds dus niet helemaal kwalijk nemen dat ze spraken van een
rip-off.
Miller nam de belangrijkste ingrediënten van John Carpenters
kassucces over: een traumatische gebeurtenis in het verleden; jongeren in een
situatie waarin ze geen hulp kunnen krijgen van volwassenen; wie seks heeft
sterft. Het bedenken van een geschikte setting bleek het lastigst, maar toen
Miller éénmaal had bedacht dat het verhaal zich zou afspelen op een zomerkamp,
ging de bal in alle opzichten rollen. Jonge, ambitieuze acteurs stonden te
popelen om hun filmdebuut te maken en met de ervaren Betsy Palmer in een
sleutelrol en make-up artist Tom Savini – die indruk had gemaakt met zijn werk
voor George A Romero in “Dawn of the Dead” – hadden de filmmakers een paar troefkaarten
in handen. Nabij het dorpje Blairstown in New Jersey was een kamp waar de
enthousiaste cast en crew ’s avonds en ’s nachts aan de slag konden.
“Friday the 13th” begint met een proloog waarin twee
jongeren tijdens een zomerkamp proberen seks te hebben en een indringer ze
beiden vermoord. Cunningham filmt de scène vrijwel volledig vanuit het
perspectief van de moordenaar, een keuze die sfeerbepalend blijkt te zijn voor
de gehele film. De muziek van Harry Manfredini doet hier ook zijn intrede en
daarmee weet Cunningham, net als John Carpenter in “Halloween”, een expliciete
verwijzing naar Alfred Hitchcocks “Psycho” in de proloog te verwerken.
Vervolgens springt het verhaal naar ‘the present’ en volgen we backpacker Annie
[Robbi Morgan] die probeert een lift naar Camp Crystal Lake te krijgen. Bij een
benzinepomp ziet ze een hond die ze aanhaalt en aait: zo krijgt ze meteen de sympathie van de kijker.
Die sympathie krijg je ook voor de overige jongeren die als begeleiders naar
het zomerkamp komen om de boel op te knappen en klaar te maken voor de kinderen
arriveren. Ned [Mark Nelson] is de grappenmaker, Jack [Kevin Bacon] en
Marcie [Jeannine Taylor] spelen het hitsige, maar vriendelijke stelletje. Bill
[Harry Crosby, de zoon van Bing] tokkelt verdienstelijk op zijn akoestische
gitaar en ook over Brenda [Laura Bartram] valt simpelweg geen kwaad woord te
zeggen. Alice [Adrienne King] is de spreekwoordelijke braafste van het stel –
ook al laat ze zich verleiden tot het roken van wiet en een potje
strip-Monopoly – en haar aandoenlijke pogingen om een dakgoot te repareren
(hoewel het lijkt alsof ze nog nooit een hamer en een spijker tegelijkertijd
heeft gebruikt) in haar introductiescène, alsmede de suggestie dat kampleider
Steve [Peter Brouwer] een oogje op haar heeft, maken op subtiele wijze
duidelijk dat zij de nominale hoofdpersoon zal zijn in dit verhaal. Hoe dan
ook: dit zijn allemaal jongeren die met goede en oprechte intenties zijn
gekomen.
Cunningham gebruikt een simpel, maar effectief middel om de
suspense te creëren en vast te houden. Regelmatig kiest hij voor een POV-shot waarbij
de camera zich beweegt als een stalker. Die camera verschuilt zich half achter
een boom wanneer Alice langs loopt en bespiedt de jongeren vanuit de begroeiing
aan de overkant van het bij het kamp gelegen meertje. Bij dat shot toont
Cunningham bewust een hand die een tak opzij duwt, zodat ook de niet
doorgewinterde kijker het snapt: wij kijken door de ogen van de moordenaar. Het
is een perspectief dat Mario Bava veelvuldig gebruikte en waar Michael Powell’s
“Peeping Tom” zijn reputatie mede aan te danken heeft. Cunningham gebruikt het
als middel om de kijker steeds weer duidelijk te maken dat de moordenaar ieder
moment kan toeslaan en houdt daarmee de spanning goed vast.“Friday the 13th” staat echter vooral bekend om de scènes
waarin de kampleiders worden afgeslacht. Overigens komen er maar drie expliciet
in beeld, drie anderen gebeuren off-screen en bij één executie zien we wel het
moment van de moord, maar niet de bloederige gevolgen daarvan. De expliciete
scènes, waartoe we overigens ook de roemruchte actiefinale mogen rekenen, herinneren
we ons waarschijnlijk allemaal en Tom Savini’s sublieme make-up effecten spelen
daarbij ontegenzeggelijk een belangrijke rol. Maar Savini’s werk is vooral de
pay-off voor de opbouw van de spanning die Cunningham meesterlijk heeft weten
op te bouwen.
Wie de veelal erbarmelijke sequels heeft gezien, realiseert zich dat
een moord zonder spanningsopbouw bij lange na niet zo vermakelijk is. Het is daarom de moeite waard om eens nader te kijken naar
die drie expliciete moorden. Het eerste slachtoffer is Annie, die een lift heeft
gekregen tot een verlaten kruising en hoopt op nog één lift die haar naar haar
eindbestemming zal brengen. Een Landrover stopt, ze stapt in en bedankt de
chauffeur. Cunningham filmt de scène als een POV-shot vanuit de zwijgzame chauffeur
(hint!) terwijl een nietsvermoedende Annie vrolijk doorkletst. Tussendoor snijdt
de regisseur naar een paar statische shots waarin we de Landrover over een
verder verlaten weg door het bos zien rijden. Kortom: er is niemand in de buurt
om de vrolijke tiener te redden. Wanneer Annie de afslag voor Crystal Lake aan
haar neus voorbij ziet gaan, bekruipt ook haar een onaangenaam gevoel. De
chauffeur weigert te stoppen, Annie springt uit de auto, verstuikt haar enkel.
De chauffeur stapt uit, de muziek zwelt aan, een korte achtervolging en het
goedlachse tienermeisje is niet meer.
Wie het moment van Annies dood in slow-motion bekijkt, zal het opvallen dat we niet zien dat haar keel wordt doorgesneden. Net als in de beroemde douchescène uit “Psycho” is deze scène dusdanig gefilmd en gemonteerd dat we alleen de suggestie van het snijden en het resultaat ervan zien. Datzelfde doet Cunningham bij de dood van Marcie, die aan haar einde komt wanneer er een bijl in haar schedel wordt gehakt. Let hierbij ook op de rol van het douchegordijn en het shot van de lamp, alweer een expliciete verwijzing naar “Psycho”, waarin Hitchcock de douchekop op exact dezelfde wijze in beeld bracht. Ook de opbouw naar deze moordscène bevat interessante keuzes. Cunningham laat je als kijker in een vroeg stadium weten dat de moordenaar in de buurt is, in dit geval door een mediumshot waarin we een hand zien die een douchegordijn opzij trekt. Marcie is zich daar niet van bewust, vandaar de suspense. Wanneer Marcie een vreemd geluid hoort, reageert ze nonchalant en weet een kraan te repareren zodat ze zich kan wassen. Totaal onverwacht doet ze een grappige, en niet onverdienstelijke, imitatie van Katharine Hepburn alvorens ze opnieuw een geluid hoort. Nu is ze wél nerveus en ze loopt naar de plek waar we de moordenaar even tevoren zagen. Ze opent het douchegordijn, maar daar is niemand. Terwijl zij opgelucht ademhaalt, zien we de bijl in silhouet achter haar langzaam verrijzen alvorens het in haar schedel wordt geplant.
De suspense in deze scène wordt mede versterkt door de gruwelijke moord op Jack vlak daarvoor. Jack is achtergebleven in de slaapzaal waar hij en Marcie net seks hebben gehad. Op het (letterlijke) hoogtepunt van de enige seksscène in de film, pant de camera naar boven en zien we dat het verminkte lijk van Ned op het bed direct boven het vrijende koppel ligt. De spanning is dan ook groot wanneer Jack alleen achterblijft en nonchalant een marihuanastick opsteekt. Is de Neds moordenaar nog steeds in die slaapzaal? Zal Kevin op tijd ontdekken dat Ned is vermoord? En zal hij dan nog kunnen ontsnappen? Terwijl Jack zich ontspant voelt hij druppels op zijn gezicht vallen, vermoedelijk bloeddruppels. Maar net wanneer hij zich lijkt te realiseren dat er iets vreemds aan de hand is, verschijnt een arm van onder het bed en maakt een harpoen door de keel op spectaculaire wijze een einde aan Jack en aan de suspense.
Ik vraag me af wat Alfred Hitchcock, die drie maanden voor
de première van “Friday the 13th” overleed, van deze horrorfilm zou hebben
gevonden. In “Sabotage” uit 1936 zit namelijk een scène die Hitchcock overigens
beschouwde als de grootste fout uit zijn carrière. Deze spionagethriller is een
bewerking van het boek “The Secret Agent” van Joseph Conrad waarin hoofdpersoon
Oscar Verloc, een anarchist, noodgedwongen zijn (vermoedelijk) autistische zwager
Stevie een pakketje laat bezorgen waar een bom in zit. Stevie struikelt echter
en komt om bij de explosie. In “Sabotage” betreft het een tijdbom die om 13:45
af zal gaan en weet Stevie níet dat hij een bom bij zich heeft. Hitchcock gooit
zijn meesterlijke trucendoos in de strijd om de suspense tot een ondraaglijk
punt op te bouwen... maar onvermijdelijk ontploft de bom en komt Stevie om het
leven. Hoewel deze scène cruciaal is voor het verdere verloop van de film, vond
Hitchcock dat hij de bom nooit af had mogen laten gaan omdat suspense in zijn
visie altijd gevolgd moest worden door ‘verlichting’.
In de jaren ’30 reageerde het publiek verontwaardigd op
Hitchcocks sequentie met de tijdbom, maar in 1980 bleek de moraal te zijn
veranderd. In “Friday the 13th” gaat ‘de bom’ – in de vorm van een maniakale
seriemoordenaar – keer op keer af en het publiek blijkt er maar geen genoeg van
te krijgen. Wat als Hitchcock dit kassucces had geregisseerd? Zou Hitchcock met
hetzelfde budget van $550.000,-- een betere film hebben gemaakt? Veel
relevanter nog: zou die versie er überhaupt heel anders uitzien? Ik denk niet
dat het Sean S. Cunningham geen bal kan schelen. Hij maakte films voor een
groot publiek, want dat betekende meer geld en dat gaf hem vrijheid om de films
te maken die hij wilde maken. Net als Hitchcock.
Reacties
Een reactie posten